Sterilisatie van de teef is een levensverwachting verlengende ingreep. Het voorkomt ongewenste nestjes, schijnzwangerschap en baarmoederontsteking, en verkleint de kans op melkkliertumoren, suikerziekte en acromegalie. Wij adviseren om de teef te steriliseren en wel na de eerste loopsheid. Sterilisatie kan ingepland worden vanaf 63 dagen na de laatste dag van de laatste (en dus bij voorkeur eerste) loopsheid.
Na een sterilisatie kan de teef geen pups meer krijgen. De wens om met de teef te fokken is dan ook de
belangrijkste reden om haar (nog) niet te laten steriliseren. Een kleine kans op incontinentie en/of
vachtstructuurveranderingen kan ook reden zijn de teef niet te steriliseren. Deze incontinentie is veelal van
hormonale aard en zo nodig met een hormonale therapie te ondervangen. De vachtstructuurveranderingen zijn
rasspecifiek: hier dient u zelf de voor- en nadelen af te wegen.
Het narcoserisico wordt ook wel aangehaald
als reden om de sterilisatie niet preventief uit te voeren: houd er echter rekening mee dat wanneer de teef
één van bovengenoemde ziektes krijgt, danwel om andere reden op latere leeftijd
gesteriliseerd wordt, het narcoserisico vaak groter is!
Nee, het is onverstandig om een teef tijdens de loopsheid te steriliseren. Het risico op bloedingen bij sterilisatie in de loopsheid neemt flink toe, omdat de eierstokken en baarmoeder dan veel meer doorbloed zijn. Als de teef in de loopsheid gesteriliseerd wordt zien we na de ingreep ook vaak een (voor de hond ongewenst) lange periode van schijndracht. De sterilisatie wordt dus best 2 a 3 maanden uitgesteld.
Uitgangspunt is dat u een reu niet laat castreren, tenzij er een reden voor is! Grofweg zijn er drie redenen die aanleiding kunnen zijn tot castratie van uw reu: prostaatproblemen, voorhuidontsteking en gedragsproblemen.
Met toenemende leeftijd van de reu neemt ook de omvang van de prostaat toe. Omdat dit slechts bij een klein percentage van de reuen tot klachten leidt, is er geen enkele reden om uw hond hiervoor preventief te laten castreren. Als er op latere leeftijd toch prostaatklachten optreden, kan dan de castratie worden uitgevoerd.
Zodra een reu seksueel actief wordt treedt geregeld ook een bacteriële voorhuidontsteking op. Deze ontsteking herkent u aan een groengelige pussige uitvloeiing. Als er bij inspectie geen afwijkingen aan de voorhuid worden gevonden, kan castratie deze symptomen veelal verminderen of oplossen. Helaas geldt dit niet voor alle reuen. Een tijdelijke chemische castratie is dus aan te raden. Bij gebleken effect kan tot een permanente chirurgische castratie worden overgegaan.
Wellicht de meest omstreden reden om een reu te castreren zijn gedagsproblemen. Uiteraard kan het testosteron leiden tot overmatig of ongewenst seksueel gedrag, en soms een erg dominante houding. Maar er zijn meerdere zaken die het gedrag van uw hond bepalen en dus kunnen bij sommige honden juist gedragsproblemen ontstaan of verergeren na castratie! Daarnaast wordt het (ongewenst) seksueel gedrag na enige tijd vaak ook aangeleerd gedrag. Het gedrag is dan onafhankelijk van het testosteron, zodat een kwart van de honden het seksueel gedrag nog steeds vertoont na castratie. Ook hier geld dus dat een tijdelijke chemische castratie is aan te raden om te beoordelen of castratie leidt tot gewenst effect. Overigens is het verstandig om in geval van probleemgedrag ook training te volgen bij een hondengedragsdeskundige.
Een speciale categorie betreft de cryptorche reu. Hierbij is de testikel (of zijn beide testikels) niet ingedaald tot in het scrotum. De aandoening heeft een overerfbare achtergrond, derhalve is castratie aanbevolen. Wanneer de testikel zich nog in de buik bevindt is de ingreep wat ingrijpender dan een normale castratie.
Gedrag van de hond kan een reden zijn om uw hond te laten castreren, maar ook om juist te besluiten dit niet te doen. Sommige honden zullen bij voorbeeld na castratie in toenemende mate angstigheid, en soms angstagressie, ontwikkelen omdat ze het testosteron echt nodig hadden voor hun zelfvertrouwen. Overleg hier over met de dierenarts en/of een hondengedragsdeskundige.
Als u uw reu na de castratie hetzelfde blijft voeren loopt u het risico dat hij te dik wordt. Omdat de
stofwisseling langzamer verloopt, heeft uw gecastreerde reu namelijk een lagere voederbehoefte (maar vaak wel
een grotere eetlust), Bij gelijk gebleven inspanning heeft uw gecastreerde reu nog circa driekwart van de
hoeveelheid voer nodig die het voorafgaand aan de operatie kreeg.
In een enkel geval zal bij bepaalde
hondenrassen castratie een ongewenste vachtverandering veroorzaken. In het bijzonder bij honden met een
halflange tot lange dubbele vacht kan dit leiden tot een pluizige vacht.
Bij twijfel over het nut en effect van de eventuele castratie kan een tijdelijke chemische castratie worden overwogen. Overleg hierover met de dierenarts.
Wij raden aan – als u niet met uw kat wilt fokken – uw kat te laten steriliseren tussen de 6 en de 8 maanden leeftijd. De eerste krolsheid is te verwachten op circa 6 – 9 maanden leeftijd. Sterilisatie na de 8 maanden leeftijd biedt dus een grotere kans op ongewenste dracht, maar ook neemt met stijgende leeftijd de kans op melkkliertumoren toe. Voor de 6 maanden leeftijd brengt de narcose grotere risico’s met zich mee.
Bij sterilisatie op een leeftijd van 6 maanden komt het niet vaak voor dat de kat krols is. Staat de sterilisatie al ingepland en is uw kat toch plots krols, laat het de dierenarts dan weten. De eierstokken zijn wat sterker doorbloed gedurende de krolsheid, wat om nog iets meer voorzichtigheid vraagt tijdens de operatie. Maar de krolsheid hoeft géén reden te zijn om de sterilisatie uit te stellen. Sterker nog: als uw kat krols is geworden is het moeilijk om de sterilisatie in te plannen op een moment dat ze niet krols zal zijn! Een kat is namelijk gedurende een dag of 9 krols is en na 2 weken kan alweer de volgende krolsheid optreden. De sterilisatie kan dus gewoon doorgaan.
Indien besloten wordt de kater te castreren, dan kan dit vanaf circa 6 maanden leeftijd. Bij voorkeur wordt de castratie pas uitgevoerd zodra de kater uitgegroeid is, zeker in geval van grote rassen (zoals de Maine Coone en Noorse Boskat) waarbij we vaak wachten tot de leeftijd van 1 jaar. Dit verkleint de kans op heupproblemen.
Om risico’s van een narcose te minimaliseren wordt veelal aan u gevraagd uw huisdier nuchter te brengen. Dit houdt voor ons in: minimaal 8 uur géén vast voedsel. Drinken mag gewoon doorlopend worden aangeboden. Heeft uw hond of kat per ongeluk toch eten gekregen, meld dit dan altijd. We zullen dan moeten afwegen of de ingreep kan doorgaan.
Als uw huisdieren met spoed behandeld moet worden is het dier wellicht niet nuchter. Meldt dit dan altijd. Voor de narcose zal dan een afweging worden gemaakt of het risico van narcose verantwoord is en wij kunnen ons handelen er op aanpassen.
Nee! Deze dieren moeten kunnen blijven eten om te voorkomen dat het maagdarmkanaal tot stilstand komt. Wij zullen dan ook na de ingreep, voor korte of langere tijd, medicatie geven om beweging van het maagdarmkanaal te stimuleren.
Wist u dat honden en katten net als mensen diabetes kunnen krijgen? Over het algemeen hebben honden last van diabetes type 1 en katten van type 2. Dit verschil maakt dat bij katten diabetes van voorbijgaande aard kán zijn. Maar diabetes is dus in principe (en altijd bij de hond) een blijvende aandoening. Met behandeling kan uw huisdier met diabetes zeker een waardig leven hebben. In tegenstelling tot bij mensen is de behandeling bij huisdieren uitsluitend mogelijk doormiddel van het spuiten van insuline.
Diabetes komt het meest voor bij de oudere dieren. Vaak zien we bij suikerziekte veel drinken en plassen, een grotere eetlust maar niet aankomen.
Heeft u nog vragen over diabetes bij uw huisdier? Onze praktijk heeft een paraveterinair diabetes consulente (Lobke Kennedy – Reijnen) die naast de dierenartsen de diabetespatiënten behandelt en uw vragen kan beantwoorden.
Voor de thuisbehandeling en thuiscontrole van uw hond of kat met diabetes krijgt u op de praktijk een
individuele trainingsinstructie met uw huisdier. U krijgt een geschreven instructie mee om het thuis nog eens
na te lezen. Maakt u gebruik van de Pet-Check Glucosemeter voor de thuiscontrole, lees dan voor gebruik de snelstartkaart
(pdf) en handleiding (pdf).
Ook voor de vaccinaties werken wij uitsluitend op afspraak.
Tijdens het vaccinatieconsult zal uw huisdier uiteraard de gezondheidscontrole krijgen en kunt u met uw vragen
bij ons terecht. Verwacht u op voorhand dat een uitgebreider onderzoek noodzakelijk is, vermeld dit dan bij
het maken van de afspraak. Wij kunnen dan zo nodig extra tijd inplannen.
Gaat uw huisdier mee naar het
buitenland? Check dan de regelgeving omtrent
hondsdolheidvaccinatie.
Wij vaccineren uw huisdier volgens risicoprofiel. Er wordt dus niet standaard tegen elke mogelijke dierziekte gevaccineerd. Uitgangspunt van huisdiervaccinaties is dat we 'core'vaccinaties geven. Dit betekent ziekten die of veelvuldig voorkomen, danwel ziekten met een ernstig verloop. Sommige van deze ziekten zijn ook zoönotisch, zoals bijvoorbeeld de bacteriële ziekte leptospirose (Ziekte van Weil) en de virale ziekte rabiës (hondsdolheid).
Voorafgaand aan vaccinatie kan voor enkele ziekten de antistoftiter van de hond worden bepaald.
Ontworm uw huisdier altijd een week voor de vaccinatie! Zo
kan na vaccinatie een optimale weerstand worden opgebouwd.
En vergeet niet het
dierenpaspoort/vaccinatieboekje van uw huisdier mee te nemen.
Leptospirose is een ziekte veroorzaakt voor een bacterie (Leptospira). De hond en de mens besmetten zich
meestal via (huid)wondjes, mond of slijmvliezen wanneer ze spelen in oppervlaktewater. Dit oppervlaktewater
kan namelijk vervuild zijn met rattenurine, vandaar ook wel de naam rattenziekte. De rat is een vaak een
drager van de bacterie, zonder dat hij er zelf ziek van wordt, en scheidt deze dan uit met de
urine.
Eenmaal besmet beginnen de symptomen meestal mild: algeheel ‘niet lekker voelen’, slechte of geen
eetlust en soms braken. In een later stadium zien we geelzucht: de huid, slijmvliezen en het oogwit krijgen
een bijzonder gele kleur.
De hond is prima tegen leptospirose te beschermen door middel van vaccinatie. Dit is een jaarlijks terugkerende vaccinatie.
Hoewel leptospirose een zoönose is, is het gelukkig meestal niet het besmette huisdier
die de mens zal besmetten. Bron van besmetting zit hem meestal in hetzelfde oppervlaktewater. Wel is het
verstandig voorzichtig om te gaan met uw huisdier, met name met de urine, wanneer uw huisdier besmet
is.
Overigens is leptospirose bij mensen een aangifteplichtige ziekte (= ieder ziektegeval moet gemeld
worden bij het RIVM of de GGD). Hierdoor weten we dat het aantal gevallen de laatste jaren telkens toeneemt.
Of dit bij honden ook zo is weten we niet zeker (namelijk niet aangifteplichtig bij de hond).
Hondsdolheid is een zoönose. Het is een ziekte met dodelijke afloop voor mens en dier. Sinds 1988 is rabiës in Nederland niet meer inheems, met uitzondering van een vleermuizenvariant die tot op heden nog nooit ziekte bij mensen heeft veroorzaakt. Dat angst voor de ziekte en kennis van het ziektebeeld bij de bevolking dan vervagen is niet vreemd. Reden voor vaccinatie van huisdieren is dus lastig inzichtelijk te maken.
Insleep vanuit het buitenland moet in het
kader van de volksgezondheid (One-health) worden voorkomen! Deze gedachte wordt internationaal gedeeld en
veel landen eisen dus terecht ook een geldige hondsdolheidvaccinatie.
Soms eist een land daarbij nog een
bloeduitslag waaruit blijkt dat het dier beschermd is (een goede anti-stoftiter).
Check voor uw vertrek of uw huisdier correct gevaccineerd is om naar plaats van bestemming mee te nemen.
Om insleep van hondsdolheid vanuit het buitenland te voorkomen, mogen honden, katten en fretten alleen naar Nederland worden meegenomen als zij een geldige rabiësvaccinatie hebben. De vaccinatie kan gegeven worden vanaf 12 weken leeftijd. Na vaccinatie geldt een wachttermijn van 3 weken. Dit betekent dat honden, katten en fretten voor de leeftijd van 15 weken niet naar Nederland mogen komen.
Let wel: naast deze vaccinatie is de identificatie van het dier aan regels gebonden. Voor of op dag van rabiësvaccinatie moet de hond, kat of fret gechipt zijn. Ook moet het dier een Europees dierenpaspoort hebben. Dit paspoort mag enkel door een dierenarts worden afgegeven en de ingevulde dier-identificatie gegevens moeten zijn gelamineerd.
De kat loopt hetzelfde risico als een hond om besmet te worden met het virus. Zodoende vormt een kat ook eenzelfde risico op overdracht van hondsdolheid. Het ziekteverloop is identiek aan dit van de hond. Lees verder over hondsdolheidvaccinatie bij de hond.
De regelgeving en het ziekteverloop van hondsdolheid bij de fret is identiek aan de hond. Lees verder over hondsdolheidvaccinatie bij de hond.
Een breuk (fractuur) van een tand of kies kan resulteren in een open wortelkanaal. Dit is vaak erg pijnlijk
voor uw huisdier. Het open wortelkanaal is ook een intredepoort voor vuil en bacteriën. Gevolg: ontsteking en
infectie van het gebitselement, het bot rond de wortelpunt en omliggende elementen. In het geval van een
fractuur van een melkelement komt zo via het open wortelkanaal ook mogelijk de aanleg van het blijvende
gebitselement in gevaar. Belangrijk dus voor de dierenarts om in geval van een tand- of kiesbreuk het probleem
vlot in kaart te brengen. Voorafgaand aan een extractie wordt een dentale röntgen gemaakt om het verloop van de
fractuur en het verloop van de wortel te bepalen.
Een navelbreuk ontstaat als de beide zijden van de buikwand ter hoogte van de navel (navelring) niet volledig
sluiten. Deze navelring sluit normaal gesproken binnen enkele weken na de geboorte.
Oorzaak voor een
navelbreuk is veelal genetische aanleg voor een zwakkere buikwand, maar soms ook functioneel doordat er zich
tijdens de sluiting een stukje buikvlies in de navelring bevindt.
Grootte van de opening in de buikspieren
kan erg variëren. Doorheen de opening kunnen buikvet, vliezen en ophangbanden, of zelfs organen komen. De huid
ter hoogte van de breuk is gewoon gesloten, dus de inhoud van de breukzak is uitwendig wel bedekt.
Zolang de inhoud van de breukzak vlot is terug te masseren is er geen (directe) aanleiding tot ingrijpen.
Chirurgie is aangewezen als de inhoud van de breukzak niet vlot is terug te masseren en risico op beklemming
van organen bestaat, of als de inhoud hard en pijnlijk aanvoelt.
Bij chirurgie wordt de normale inhoud van
de breukzak terug in de buik gebracht en de navelring hersteld en gesloten.
De vooruitzichten van een navelbreuk zijn goed, zolang er geen beklemming van vitale delen plaatsvindt. In het laatste geval kan een levensbedreigende situatie ontstaan. Gelukkig is dit niet vaak aan de orde omdat de navelbreukjes door dierenarts en eigenaar veelal prima worden opgevolgd en eventuele chirurgie (met goede prognose) tijdig plaatsvindt.
Vanwege een eventuele genetische achtergrond is er een negatief fokadvies voor dieren met een navelbreuk. Sterilisatie/castratie en eventueel herstel van de navelbreuk kunnen vaak tijdens dezelfde narcose worden uitgevoerd.
Zoönose betekent dat een ziekte van dier op mens kan worden overgedragen. Bekende voorbeelden bij onze huisdieren zijn rabiës (hondsdolheid) en leptospirose (Ziekte van Weil). Een ander bekend voorbeeld van een zoönose is Covid-19.
Afgebroken tand/kies
Afspraak
maken
Bestellen voer
Bestellen medicijnen
Betaalmogelijkheden
Castratie reu
Castratie kater
Diabetes
Hondsdolheid
Ingang
Inschrijven huisdier
Koorts
Leptospirose (Ziekte van
Weil)
Narcose hond, kat
Narcose cavia, hamster, konijn
Navelbreuk
Ontwormen
Ontvlooien
Parkeren
Rabiësvaccinatie
Recept
Retouren
Spoedgeval
Sterilisatie teef
Sterilisatie poes
Tandenpoetsen
Tekenpreventie
Vaccinatie
Wachtkamer
Zoönose
Volg ons op:
Hoge Ham 106
5104 JK Dongen
Tel: 0162 - 32 55 55